Tell (a) Tale

12.03.2021

Op bezoek

Zeven vragen aan Koos de Vries

Lisanne de Witt ging in gesprek met Koos de Vries over het hebben van een bijbaan, klassieke schilderkunst en kritisch zijn.

Sport en de Griekse mythologie is onlosmakelijk verbonden met elkaar. Het ontstaan van sportieve bezigheden werd altijd in verband gelegd met goden en mythes. Zo gek is de fascinatie van Koos de Vries voor boxen en mythologieën dus nog niet. De liefde die hij heeft voor het boksen is terug te zien in een groot deel van zijn werk, de beelden zijn vaak snapshots van een gevecht waarin je de toeloop naar iets cruciaals ziet. In zijn studio heeft hij een grote verzameling met foto’s van alles wat hem interesseert, voornamelijk boksers. Als hij aan het schilderen gaat kiest hij een van de afbeelding uit zijn verzamelcollectie en pakt hij zijn kwast.

Lisanne de Witt (LW): Drie jaar geleden studeerde je af aan kunstacademie St.Joost in Den Bosch, was je fascinatie toen ook al gericht op het schilderen van boxers?

Koos de Vries (KV): Toen ik net studeerde aan de academie begon ik al vrij snel met het schilderen van dromen. Ik heb daarbij van klei keramiek gemaakt en dat voor mijn schilderijen gezet met het idee om niet enkel mijn schilderijen te presenteren, maar deze te verwerken in een installatie. Ik claimde het onderwerp, om dan binnen dat thema te kunnen werken. Ik denk dat ik in die tijd erg op zoek was naar een goed concept.

Sommige elementen van die manier van werken pas ik vandaag de dag nog steeds toe. Wat ik doe met de boxers komt erg overeen. Zo ben ik ook ooit eens begonnen aan een serie zelfportretten. Ik ben graag bezig in een onderwerp waarin je door kan blijven schilderen.

LW: Is er iets wat je heel graag had willen kunnen, maar waar je niet zo goed in bent?

KV: Schilderen zelf, haha. Daarmee wil ik niet zeggen dat ik een slechte schilder ben, maar de klassieke schilderles is mij op de academie nooit geleerd. Ik zou wel eens willen leren hoe je het ‘echt’ hoort te doen, maar heb ook niet zo’n behoefte om stillevens na te schilderen. Op school werd geleerd dat techniek je juist in de weg zit. Techniek maakt het schilderij wellicht langer houdbaar, maar volgens mij zijn we al lang niet meer bezig met de houdbaarheid van schilderijen.

LW: Wat vind je stom aan kunstenaar zijn?

KV: Werken. Kunstenaar zijn verplicht me ook tot het nemen van een bijbaan. Iedereen om me heen die zich niet tot de kunstwereld heeft gecommitteerd koopt huizen, of een auto, en ik richt mijn leven anders in. Maar ja, daar kies je ergens ook voor.

LW: Belemmert die bijbaan je schilderkunst?

KV: Het zit wel in je hoofd de hele tijd. Maar als ik wil schilderen, zelfs na een lange tijd, dan lukt het altijd wel. Het is als fietsen, je verleert het niet zo snel. Je moet niet te veel in een flow terecht komen, want dan wordt het een soort excuus. Dan ga je eerst een liter koffie drinken voordat je begint. Nu gebruik je simpelweg de tijd die je hebt. 

LW: Als je moest kiezen, op welk werk ben je dan het meest trots?

KV: Lastig. Ik ben best kritisch, en op een gegeven moment accepteer ik een werk ook. Dan heeft het schilderij soms wat tijd nodig, en dan ben ik er oké mee. Ik zie vaak zelf nog wel verbeterpunten.

Als ik toch moet kiezen zou ik zeggen dat ik het meest tevreden ben met de schilderijen die ik gemaakt heb voor Arti et AmicitiaeDat waren vijf grote doeken van gelijke grootte in een serie die ik in korte tijd heb gemaakt. Het was een combinatie van boksers en zelfportretten.

LW: Zag je in die vijf schilderijen dan geen verbeterpunten meer, zoals je die normaal wel ziet?

KV: Dat zag ik nog steeds wel, ik blijf kritisch. Maar ik kon het in de serie nog makkelijker accepteren. Ook denk ik dat het goed is schilderijen op een bepaald punt te accepteren, anders hecht je heel veel waarde aan een werk, alsof ze onvervangbaar zijn. Soms is het maken van schilderijen ook het punt waarop je bepaalt dat het goed is. Ik heb wel eens gehad dat ik een schets aan het maken was op een doek en dat degene met wie ik mijn studio deel, Peer Vink, binnen liep en zei dat ik daar moest stoppen. Daardoor realiseerde ik dat een schets soms ook al een werk kan zijn.

Ik denk dat het voor mij ook belangrijk is om een studio te delen, zo kan je veel schakelen met anderen en blijf je scherp naar je werk en methodes kijken. Vroeger op de academie werd ons erg gepusht heel conceptueel te werken, zodat werk bij elkaar zou passen. Daar schopte ik een beetje tegen aan. Ik denk dat een onderwerp of thema heel natuurlijk kan komen, vanuit een oprechte interesse.

LW: Ben je er dan mee bezig of alle schilderijen een relatie tot elkaar hebben als de onderwerpen verschillend zijn?

KV: Ik denk dat je daar niet mee bezig hoeft te zijn. Het hoeft ook niet altijd de toets van een kunstenaar te zijn die het verbindt, als je kijkt naar Wilhelm Sasnal, die heeft allerlei uiteenlopende onderwerpen die hij schildert. En toch werkt het. Omdat hij relaties kan vinden tussen de verschillende beelden.

Als ik een afbeelding vind of maak dan doe ik daar onderzoek over, ik kijk er bijvoorbeeld een documentaire over of ik lees over het onderwerp. En doordat ik dan meer informatie gevonden heb, zie ik dat er punten zijn waarop ik mijn interesses met elkaar kan verbinden.

Het werk kan tegelijkertijd met het onderwerp opgebouwd worden. Dat is fijn omdat je daardoor geen restricties hoeft te hebben binnen het zoeken naar je onderwerp. Als je zo te werk gaat vind je in je schilderijen altijd een verbindende factor.